Wat is pensioen? Een overzicht van het Nederlandse pensioenstelsel.

UPDATE  PENSIOEN 2020: Momenteel wordt er gewerkt aan een nieuw pensioenstelsel, welke per 2022 van kracht moet gaan. Lees hier meer over het nieuwe pensioenakkoord.

Er vinden ingrijpende verbouwingen plaats in ons alom geroemde pensioenstelsel.

Verbouwing omdat de pensioenfondsen mede door de kredietcrisis klappen hebben gekregen. De pensioenfondsen hebben niet altijd voldoende buffers en daarbij worden we allemaal ouder. De pensioenleeftijd is verhoogd en pensioenen worden niet altijd geïndexeerd.

Middels de AOW ben je verzekerd van een sociaal bestaansminimum op het moment dat je met pensioen gaat. Voor aanvullingen op de AOW ben je zelf verantwoordelijk, meestal samen met een werkgever. Omdat de overheid vindt dat Nederlanders pensioenbewuster moeten worden zijn in de Pensioenwet artikelen ten aanzien van de transparantie van het pensioen opgenomen.

Zo is o.a. bepaald dat nieuwe deelnemers aan een pensioenregeling in duidelijke en begrijpelijke taal moeten worden geïnformeerd over de inhoud van de regeling. En ook dat alle deelnemers jaarlijks een financieel overzicht van hun pensioenaanspraken krijgen. Pensioenfondsen en -verzekeraars hebben een informatieplicht. Het is natuurlijk de bedoeling dat je op eigen initiatief wat met deze informatie doet. Om het allemaal nog overzichtelijker te maken heeft Stichting Pensioenregister de website www.mijnpensioenoverzicht.nl ingericht. Op deze website ziet u, naast uw AOW, hoeveel pensioen u hebt opgebouwd en bij welke pensioenfondsen- of verzekeraars. Ook ziet u wat uw nabestaanden krijgen als u overlijdt.

Bij het doorgronden van je pensioen is het belangrijk om te weten hoe hoog je uiteindelijke pensioen gaat worden, maar ook bij wie en op welk moment de beleggingsrisico's zoals marktrente en langlevenrisico liggen. Liggen deze bij jou of bij de pensioenuitvoerder?

Maar wat is dat nu eigenlijk: pensioen?

In wezen is pensioen niets anders dan een periodieke uitkering. Deze, vaak maandelijkse uitkering, ontvang je als er zich een gebeurtenis voordoet. Bijvoorbeeld als je een bepaalde leeftijd bereikt en (gedeeltelijk) stopt met werken. Je ontvangt dan een ouderdomspensioen. Maar er zijn meer pensioenen. Zo kan je partner of kind recht hebben op een nabestaanden- of wezenpensioen als je komt te overlijden en kun je zelf recht hebben op een arbeidsongeschiktheidspensioen als je zo ziek wordt dat je voor langere tijd niet meer kan werken. Zolang je werkt tref je voorzieningen voor deze pensioenen. Je kunt pensioen dus ook beschouwen als uitgesteld loon. Globaal kun je stellen dat pensioen een voorziening is in de vorm van een periodieke uitkering die voorziet in een inkomen op het moment dat je niet in staat bent dit zelf te verwerven door overlijden, arbeidsongeschiktheid of ouderdom. Deze voorzieningen vormen de basis van het Nederlandse pensioenstelsel. Dat pensioenstelsel wordt ook wel aangeduid als het driepijlersysteem. Elke pijler heeft zijn eigen verantwoordelijke: in de eerste pijler de overheid voor bescherming op sociaal minimum, in de tweede pijler de werknemers en werkgevers voor bescherming op welvaartsniveau en in de derde pijler zorg jezelf voor noodzakelijke of gewenste aanvullingen. Op aanvulling van de driepijlersysteem de vierde pijler namelijk door blijven werken en verlagen van je uitgaven.

De eerste pijler: overheidsuitkering het sociaal minimum

Dit bestaat uit de volgende uitkeringen: AOW uitkering, ANW uitkering en (half)wezenuitkering.

1. Algemene Ouderdomswet (AOW)

Iedereen die in Nederland woont of werkt bouwt automatisch AOW-pensioen op. De premie daarvoor betaal je uit je inkomen in box 1 en is verwerkt in het schijventarief. Je hebt recht op een volledige AOW, als je 50 jaar voorafgaande aan de AOW leeftijd verzekerd bent geweest. Voor ieder jaar dat je niet verzekerd bent geweest (bijvoorbeeld omdat je buiten Nederland hebt gewoond of gewerkt), wordt je uitkering gekort met 2%. De hoogte van de AOW-uitkering is gekoppeld aan het minimumloon en of je samenwoont, en of dat ook een AOWer is. Of samenwoont met je kind en het totale gezinsinkomen. Het basisinkomen is 50% van het nettominimumloon. Een alleenstaande of iemand die een kind verzorgt heeft recht op een hogere uitkering (respectievelijk 70% en 90% van het nettominimumloon). Woon je samen met iemand die ook AOWer is dan ontvang je gezamenlijk twee maal het basisinkomen. Is je partner geen AOWer dan ontvang je eenmaal het basisinkomen. Verhoging AOW-leeftijd De overheid wil de pensioenleeftijd graag koppelen aan de levensverwachting. De AOW-leeftijd is vanaf 2024 volledig afhankelijk van de levensverwachting en de AOW leeftijd is daarmee onbekend. Tot en met 2023 wordt de AOW leeftijd stapsgewijs verhoogd tot 67 jaar.

2. Algemene nabestaandenwet (ANW)

De ANW geeft je partner en/of kinderen in gevallen dat zij zelf niet in hun eigen onderhoud kunnen voorzien een (tijdelijke) uitkering. De uitkeringen variëren van 20% tot 70% van het minimumloon. Niet ieder nabestaande heeft echter recht op een ANW-uitkering. Zo heeft je partner alleen recht op een ANW-uitkering als hij/zij óf een ongehuwd kind verzorgt welke jonger is dan 18 jaar, óf voor minimaal 45% arbeidsongeschikt is, óf geboren is voor 1 januari 1950. Bij het bepalen van de hoogte van de ANW-uitkering wordt dan ook nog rekening gehouden met het inkomen van je partner. Heeft je partner inkomsten uit loondienst of onderneming dan vindt een korting op de uitkering plaats, die korting kan oplopen tot 100%.

3. (Half)wezenuitkering

Als je kinderen hebt die jonger zijn dan 18 jaar, dan ontvangt je partner in ieder geval een halfwezenuitkering, deze uitkering is onafhankelijk van het inkomen van je partner en het aantal kinderen. Komt ook je partner te overlijden dan ontvangen je kinderen ieder een wezenuitkering uiterlijk totdat ze 21 jaar worden. De hoogte van deze uitkering is afhankelijk van de leeftijd van je kind.

De tweede pijler: pensioenen via werkgever/bedrijf

Wordt er in nieuwsberichten gesproken over pensioen dan heeft men het vaak over het pensioen in de tweede pijler. In de tweede pijler vallen de pensioenen die tijdens het dienstverband zijn toegezegd in de arbeidsrelatie tussen werkgever en werknemer. De werknemerspensioenen. Zij vormen een aanvulling op de pensioenen die vanuit de overheid worden verkregen (eerste pijler). In nagenoeg elke pensioenregeling wordt dan ook rekening gehouden met dat overheidspensioen. Dit gebeurt door middel van inbouw van een AOW-franchise In Nederland geldt geen pensioenplicht. Zijn er geen CAO afspraken gemaakt of geldt er geen verplichte deelname in een bedrijfstakpensioenfonds, dan is het aan de werkgever om al dan niet met zijn werknemers een pensioenregeling overeen te komen. Komen zij een regeling overeen dan geldt de fiscale regelgeving van de Wet op de loonbelasting. Ook wordt de Pensioenwet van kracht. De Pensioenwet heeft ten doel het waarborgen en veiligstellen van de pensioenaanspraken van werknemers. In deze wet is o.a. geregeld dat de pensioenvoorzieningen dienen te worden zekergesteld bij een ondernemingspensioenfonds (zoals Shell en Philips), een bedrijfstakpensioenfonds (zoals ABP en PGGM) of een levensverzekeraar. De pensioengelden moeten dus buiten de risicosfeer van de onderneming worden gebracht. Overigens kunnen pensioengelden ook worden ondergebracht bij een verplicht gesteld beroepspensioenfonds (zoals notarissen, artsen en apothekers).

Pensioenvormen voor werknemers

Een van de speerpunten van de Pensioenwet is helder en duidelijk te maken welk pensioen is overeengekomen. Elke pensioenovereenkomst moet benoemd worden als een van de volgende pensioenvormen: de uitkeringsovereenkomst, de kapitaalovereenkomst of de premieovereenkomst. Een combinatie van de pensioenvormen is ook mogelijk.

1. De uitkeringsovereenkomst

De uitkeringsovereenkomst garandeert een periodieke pensioenuitkering in euro's. De hoogte van de uitkering wordt bij toezegging gegarandeerd en wordt al dan niet geïndexeerd. Het beleggingsrisico, zoals marktrente en het risico dat mensen langer leven dan gedacht, ligt volledig bij het pensioenfonds. Bekende vormen van de uitkeringsovereenkomst zijn de eindloonregeling en de middelloonregeling. Eindloonregeling Onder een eindloonregeling wordt verstaan een pensioenregeling waarbij een pensioenuitkering wordt toegezegd op basis van een jaarlijks opbouwpercentage en het laatstgenoten salaris. Op deze wijze bouw je bij een dienstverband van 40 jaar een pensioen op van 70% van het laatst verdiende salaris inclusief AOW. Het nabestaandenpensioen bedraagt maximaal 70% van het te bereiken ouderdomspensioen. Elke salarisstijging leidt tot een verhoging van de pensioenaanspraken uit het verleden. Dit kan voor werkgevers tot grote pensioenlasten leiden. Om die reden worden salarisstijgingen welke in de pensioentoezegging worden meegenomen vaak beperkt. Middelloonregeling Onder een middelloonregeling wordt verstaan een pensioenregeling waarbij de hoogte van het toegezegde pensioen wordt gebaseerd op basis van een opbouwpercentage en het salaris in dat jaar. Een latere salarisstijging heeft geen effect op de hoogte van de reeds toegezegde pensioenen. Het totale pensioen is dan 70% van het gemiddelde van je salaris inclusief AOW bij een dienstverband van 40 jaar. Het nabestaandenpensioen bedraagt maximaal 70% van het te bereiken ouderdomspensioen. Omdat er bij de opbouw van het pensioen in de middelloonregeling geen rekening wordt gehouden met salarisstijgingen, wordt er soms voor gekozen om de reeds opgebouwde pensioenaanspraken te indexeren, bijvoorbeeld met een prijs- of loonindex.

2. Kapitaalovereenkomst

Bij de kapitaalovereenkomst wordt een bepaald kapitaal in euro's op de pensioendatum overeengekomen dat op die datum moet worden aangewend voor pensioen. De kern van de kapitaalovereenkomst is dat je met zekerheid een aanspraak opbouwt op een gegarandeerd kapitaal. Bij overlijden ontvangen je nabestaanden een vooraf afgesproken percentage van het verzekerde kapitaal voor de aanschaf van een nabestaandenpensioen. Wat de hoogte is van het met dat kapitaal aan te kopen pensioenen is afhankelijk van de tarieven op het moment van inkoop. De risico's van rentestand en veranderde levensverwachting liggen dus, zoals bij de uitkeringsovereenkomst, niet meer bij werkgever of pensioenfonds.

3. De premieovereenkomst

Bij premieovereenkomsten wordt uitsluitend de premie gegarandeerd. De werkgever zegt in dit geval niet de hoogte van het pensioen of pensioenkapitaal toe, maar de hoogte van zijn jaarlijkse bijdrage aan de pensioenregeling. Die premie kan dan overeenkomstig met wat is afgesproken worden gebruikt voor de directe aankoop van een uitkering (renteverzekering), een kapitaal (kapitaalverzekering) of worden belegd (beleggings-verzekering). De uiteindelijke hoogte van het kapitaal waarmee pensioen aangekocht kan worden is onzeker en afhankelijk van de hoogte van de ingelegde premies en de behaalde rendementen onder aftrek van kosten. Als werknemer loop je, afhankelijk van wat is afgesproken met de pensioenuitvoerder, zelf het rente-, langleven- en het beleggingsrisico gedurende de opbouwfase van je pensioen. De (on)zekerheid van pensioen Het verschil tussen deze drie regelingen is dat je als deelnemer bij de ene regeling meer risico loopt gedurende de opbouwfase dan bij de andere regeling. In de uitkeringsfase zijn de risico's bij alle drie de regelingen weer overgenomen door de pensioenuitvoerder. Maar de maatregelen die pensioenuitvoerders hebben genomen , zoals het niet indexeren van pensioenen of zelfs het korten van pensioen, tonen meer dan eens aan dat ook de pensioenuitvoerder voor het doen van pensioenuitkeringen afhankelijk is van premie inkomsten, levensverwachting, kapitaalmarktrente en beleggingsresultaten. Want ja, ook een pensioenfonds belegt de haar toevertrouwde pensioengelden. In 2010 werd alleen al door pensioenfondsen voor meer dan 750 miljard euro belegd. Daarvan werd ongeveer 50% belegd in vastrentende waarden en 33% in aandelen. Dekkingsgraad De verhouding tussen verplichtingen en beleggingen wordt uitgedrukt in een dekkingsgraad. Oftewel de vermogenspositie van het pensioenfonds. Bij een dekkingsgraad van 100% heeft het pensioenfonds net genoeg vermogen om aan haar verplichtingen te voldoen. De overheid stelt dat een pensioenfonds een dekkingsgraad moet hebben van minimaal 105%. De Nederlandse Bank ziet daarop toe. Voldoet een pensioenfonds niet aan deze eis, dan moet zij een herstelplan indienen, waarin zij aangeven hoe zij de dekkingsgraad weer op niveau krijgen. Oorzaken Een van de oorzaken van die lage gemiddelde dekkingsgraad van pensioenfondsen is de crisis op de financiële markten, met bijbehorende dalende kapitaalmarktrente. Dat overheid en werkgevers geen pensioenpremies hebben afgedragen in tijden dat de pensioenfondsen voldoende vermogen hadden, draagt ook zeker bij aan de huidige malaise. Sommige werkgevers hebben zelfs geld terug ontvangen van een pensioenfonds. Ook zijn VUT-uitkeringen door overheid, werkgevers en pensioenfondsen gefinancierd met pensioengeld dat eigenlijk bedoeld is voor ouderdomspensioen. Maatregelen Als de dekkingsgraad van de pensioenfondsen niet tijdig verbeterd, dan moeten de fondsen maatregelen nemen. Een van de maatregelen kan zijn om de pensioenpremies te verhogen. Ook kunnen zij de pensioenregeling versoberen, bijvoorbeeld van eindloon- naar middelloonregeling, zoals het ABP en PGGM in 2004 hebben gedaan. Daarnaast kunnen lopende pensioen worden gekort of niet meer worden geïndexeerd. Natuurlijk heb je op al deze zaken geen invloed. Je hebt evenmin invloed op de beleggingsstrategie van je pensioenfonds. En in belangrijke mate ook niet op de risico's die je loopt gedurende de opbouwfase van je pensioen. Maar het is zeker wel belangrijk om met al deze factoren in je pensioenplanning rekening te houden.

Directeur-grootaandeelhouder (DGA) en pensioen

De Pensioenwet bepaalt dat pensioenregelingen bij een professionele pensioenverzekeraar of pensioenfonds moeten worden ondergebracht. De directeur-grootaandeelhouder (DGA), valt echter niet onder het werknemersbegrip van de Pensioenwet. De Pensioenwet is daardoor niet van toepassing op de DGA. Dat biedt de DGA mogelijkheden tot het voeren van pensioen in eigen beheer, wat zoveel wil zeggen dat de uitvoering van de pensioenregeling niet plaatsvindt door een pensioenfonds of -verzekeraar. Dat er mogelijkheid is tot het voeren van pensioen in eigen beheer, betekent uiteraard niet dat het pensioen niet mag worden ondergebracht bij een pensioenfonds- of verzekeraar. Echter vaak wordt toch gekozen voor (gedeeltelijk) eigen beheer omdat de gereserveerde gelden dan voor de eigen onderneming gebruikt kunnen worden. Een andere reden is dat het pensioengeld bij overlijden niet toekomt aan de verzekeringsmaatschappij, maar aan de Pensioen-BV of Stichting. Net zoals bij gewone werknemers kunnen verschillende pensioenregelingen worden toegekend. Zo kan een eindloon-, middelloon-, of beschikbarepremieregeling worden toegekend. Ook combinaties zijn mogelijk. Het nabestaanden- en wezenpensioen worden door de pensioen-BV meestal wel verzekerd bij een verzekeringsmaatschappij. Een nadeel van pensioen in eigen beheer kan zijn dat de financiële middelen van de pensioen-BV uiteindelijk onvoldoende zijn om de pensioenverplichtingen na te komen. Bijvoorbeeld omdat door aanhoudende verliezen van de toezeggende BV de pensioenverplichtingen niet zijn nagekomen. Ook beleggingsresultaten op de portefeuille en het langlevenrisico zijn invloed op het uiteindelijk te ontvangen pensioen. Daarnaast kun je door strengere belastingregels via een pensioenverzekering meer pensioen opbouwen dan als u pensioen in eigen beheer houdt.

Zelfstandig ondernemers: reserveren en staken

1. De Oudedagsreserve (OR)

Aangezien bij een zelfstandig ondernemer een werkgever/werknemer relatie ontbreekt, kan een zelfstandig ondernemer geen pensioen toegezegd krijgen. De zelfstandig ondernemer moet daarom zelf uit eigen middelen een voorziening treffen voor zijn oudedag en nabestaanden. Sommige ondernemers zijn verplicht zich aan te sluiten bij bestaande beroepspensioenregelingen, zoals artsen, notarissen en apothekers. Omdat de zelfstandig ondernemer geen pensioenregeling kan treffen, is voor hem in de Wet inkomstenbelasting 2001 een andere mogelijkheid geboden om een oudedagsvoorziening op te bouwen. De ondernemer mag onder voorwaarden een oudedagsreserve (OR) vormen. Zie ook derde pijler voor andere mogelijkheden. De oudedagsreserve is een fiscale reserve waaraan je jaarlijks een bedrag kan toevoegen. Het is slechts een boekhoudkundige handeling, die ervoor zorgt dat je over 12% van de winst (met een maximum) geen belasting hoeft te betalen. De OR staat dan als fiscale reserve op de balans en mag het ondernemingsvermogen niet te boven gaan. Er vinden meestal geen betalingen aan een verzekeringsmaatschappij plaats. Het geld wordt geïnvesteerd in de onderneming. De OR is dus niet echt een oudedagsvoorziening. Het is uitstel van het betalen van belasting. Uiterlijk bij het beëindigen van de onderneming zal er een oudedagsvoorziening in de vorm van een lijfrente moeten worden aangekocht. Of er moet alsnog belasting (progressief) worden betaald over het bedrag van de OR. Daarin ligt ook een van de risico's van de OR. Als het slecht gaat met de onderneming is er waarschijnlijk onvoldoende geld om de oudedagsvoorziening aan te kopen of om alsnog af te rekenen met de fiscus.

2. Stakingswinst

Wanneer je als ondernemer stopt met werken, wordt je bedrijf opgeheven, of misschien wel verkocht. Bij deze beëindiging of verkoop wordt vaak winst gerealiseerd waarover met de belastingdienst moet worden afgerekend tegen het progressieve tarief. De stakingswinst kan ontstaan omdat reserves, zoals de oudedagsreserve, vrijvallen. Maar ook omdat bedrijfsmiddelen worden verkocht tegen een hogere prijs dan de boekwaarde. Ook levert de goodwill vaak een bijdrage aan de stakingswinst. In plaats van ineens af te rekenen met de belastingdienst tegen een hoog belastingtarief, kan ook een stakingslijfrente worden bedongen bij een verzekeraar of bank. Er is een maximum bedrag van de stakingswinst dat mag worden gebruikt voor het aankopen van een lijfrente. De lijfrenteuitkeringen die ter zijner tijd worden ontvangen zijn belast met inkomstenbelasting. Er is dus sprake van uitstel van belasting. Het kan voordelig zijn om van de stakingslijfrente via de lijfrente in delen te laten uitbetalen, als de toekomstige uitbetalingen in een lager belastingtarief vallen. Het is lastig om in je pensioenplanning rekening te houden met de stakingswinst. Want wat gaat de stakingswinst bedragen? Met name de waarde van toekomstige vorderingen en goodwill zijn moeilijk vast te stellen.

De derde pijler: eigen voorzieningen

In de derde pijler vallen alle voorzieningen die je zelf treft om het AOW-pensioen en het pensioen via de werkgever aan te vullen. Denk hierbij aan onroerende goed, spaargeld op een spaarrekening, beleggingen en geld uit een erfenis. Soms stimuleert de overheid met belastingmaatregelen het sparen om een pensioengat of -tekort weg te werken, zoals via levensloop- en spaarloonregelingen of bij de aankoop van een lijfrente. Iemand heeft een pensioentekort als hij in een jaar, gelet op zijn inkomen, te weinig pensioen opbouwt. Niet te verwarren met een pensioengat dat ontstaat als iemand na zijn pensionering een inkomen heeft dat minder is dan 70% van zijn laatstverdiende inkomen. Een lijfrente is een uitstekende manier voor werknemers om een pensioentekort te dichten. Maar ook voor zelfstandig ondernemers en freelancers, die minder mogelijkheden hebben om pensioen op te bouwen, is een lijfrente een prima voorziening voor de oude dag of nabestaanden.

Wat is een lijfrente?

Een lijfrente bij een verzekeraar is een levensverzekering die recht geeft op vast en gelijkmatige periodieke uitkeringen. Verzekeringstechnisch is er dus niet veel verschil tussen een lijfrente en pensioen. Je kunt een lijfrente afsluiten als aanvulling op je pensioen, maar ook om het inkomen van je nabestaanden veilig te stellen. Uiteraard is een combinatie van oudedags- en nabestaandenlijfrente ook mogelijk. Verschillen lijfrente en pensioen Er bestaan ook verschillen tussen pensioenen en lijfrentes. Het belangrijkste verschil is dat bij een pensioen altijd sprake is van een werkgever/werknemer relatie. Ook valt pensioen onder de Wet op de loonbelasting en niet op de Wet inkomstenbelasting zoals een lijfrente. Nog een belangrijk verschil is dat een pensioen altijd levenslang uitkeert, terwijl er bij een lijfrente ook gekozen kan worden voor een tijdelijke uitkering. Fiscale aanmoediging De belastingdienst ondersteunt het wegwerken van een pensioentekort via de belastingheffing. Het bedrag dat u heeft betaald voor een lijfrente, kunt u in het jaar van betaling aftrekken van uw inkomen in box 1. Dat levert nu een belastingbesparing op. Op de uiteindelijke lijfrenteuitkeringen wordt wel loonbelasting ingehouden. De waarde van de lijfrente is gedurende de looptijd vrijgesteld in box 3. Er is dus sprake van uitstel van belastingbetaling. Sparen via een lijfrente is dan ook vooral interessant als de toekomstige uitbetalingen tegen een lager tarief worden belast, dan het tarief waartegen nu inkomstenbelasting en premies sociale verzekeringen moet worden betaald. De belastingdienst stelt wel grenzen aan de lijfrente aftrek. De bedragen die je kunt sparen zijn gemaximaliseerd. Hoeveel je daadwerkelijk (fiscaalaftrekbaar) mag sparen hangt onder meer af van de hoogte van je inkomen of winst uit onderneming, de hoogte van de pensioenopbouw bij een werkgever en of je gebruik maakt van de oudedagsreserve. Ook je inkomsten en pensioenopbouw in de afgelopen 7 jaar kunnen daarbij meewegen.

Banksparen

Een lijfrente is overigens niet meer het exclusieve produkt van een verzekeraar. Via het zogenoemde banksparen kunt u ook bij de bank een lijfrentekapitaal opbouwen. De verwachting is dat als banken gaan concurreren met verzekeraars op de markt van lijfrenteprodukten, de kosten daarvoor zullen dalen. Uiteindelijk resulteert dat bij een gelijke inleg tot een hoger lijfrentekapitaal. Er zijn een paar verschillen tussen het sparen voor een lijfrente via een bank en een verzekeraar. Maar het belangrijkste verschil is waarschijnlijk wel dat de geblokkeerde spaarrekening bij de bank wel valt onder het depositogarantiestelsel van De Nederlandse Bank.

Sparen en beleggen

Dat kan natuurlijk ook, maar wordt niet fiscaal gefaciliteerd en is belast in BOX 3.

ZZPer en pensioen

Een ZZPer heeft nu de mogelijkheid net zo als iedereen om een lijfrenteverzekering of bankspaarproduct te nemen. Beide mogelijkheden zijn niet ideaal het is of duur of levert te weinig rendement op. Maar er wordt gezocht naar een oplossing, namelijk een pensioen goedkoop in de uitvoerkosten en toch mogelijkheid tot hoger rendement. Rendement en kosten Hoe hoog dat uiteindelijke kapitaal wordt is, buiten je inleg, afhankelijk van meerdere zaken. Zo is natuurlijk bepalend of je gaat sparen tegen een variabele of vaste rente en/of het geld laat beleggen (en waarin). Met andere woorden het rendement op je spaargeld. Ook de kosten die de verzekeraar of bank in rekening brengt zijn van invloed op de hoogte van het uiteindelijke eindkapitaal. Zo brengt een verzekeraar vaak administratie- en poliskosten in rekening. Die kosten zijn naar verhouding hoger als je een eenmalige storting doet. Als je ervoor kiest om je geld te beleggen, worden ook veel verschillende soorten kosten in rekening gebracht, zowel door banken als verzekeraars. Die kosten beïnvloeden je rendement nadelig en daarmee ook het uiteindelijk te bereiken kapitaal. Daarnaast is ook van belang of je het risico van overlijden en/of arbeidsongeschiktheid verzekert. Dat verzekeren kost uiteraard geld en dat gaat ten koste van je spaarsaldo. Vergelijken Heb je een pensioentekort en overweeg je de aanschaf van een lijfrente. Weet dan dat het verschil in kosten tussen de verschillende aanbieders erg groot kan zijn. Bekijk ook serieus de mogelijkheden van banksparen. Een zorgvuldige afweging is vereist, want sparen, verzekeren of beleggen heeft voor- en nadelen. Bepaal altijd eerst hoeveel en hoelang je wilt sparen en of je ook de risico's van overlijden en arbeidsongeschiktheid wilt verzekeren.

Vierde pijler: doorwerken en verlagen van je uitgaven

De overheidsmaatregelen richten zich allemaal op het versoberen van de ‘fiscale’ aftrek mogelijkheden van pensioenopbouw. Steeds meer ouderen blijven doorwerken (in deeltijd) nadat ze met pensioen gaan. Loon die ze daar mee verdienen is een aanvulling op een AOW uitkering. Daarnaast kun je zorgen dat je uitgaven lager zijn door bijvoorbeeld zelf groenten te verbouwen of je hypotheek af te lossen.

Advies

Je oudedag inkomen zal bestaan uit een en meer pijlers. Het is belangrijk om een reëel beeld te hebben van dat inkomen. Laat je dus adviseren, het geeft rust en sturing. Bronnen: Aldo, rijksoverheid.nl, Sociale verzekeringsbank (SVB.nl).